Motieven om te schenken
Wanneer men een schenking deed aan een kerk of klooster, werd daar wel iets voor terug verwacht: het principe do ut des oftewel 'ik geef opdat jij geeft', was van wezenlijk belang in de middeleeuwen. Als tegenprestatie beloofden de geestelijken en religieuzen van de instelling te bidden voor het zielenheil van degene voor wie de schenking werd gedaan. Dat hoefde niet per se de schenker zelf te zijn maar kon ook een naaste zijn. Verder kon de instelling missen en memoriediensten opdragen voor de begunstigde, zijn/haar graf bezoeken of andere diensten uitvoeren ten behoeve van het zielenheil. De aard en frequentie van deze tegenprestaties was afhankelijk van de hoeveelheid en grootte van de schenkingen. De instellingen legden lijsten (registers) aan waarin hun verplichtingen tegenover de schenkers werden vastgelegd.
Naast de zorg voor het zielenheil speelden nog andere motieven een rol bij het schenken van liturgische gewaden. De schenker kon er voor kiezen het gewaad te laten voorzien van een tekst met een naam en/of bede, een wapenschild en - zeldzamer - een gebedsportret. Op deze manier was de te gedenken persoon ook na de dood tegenwoordig bij de mis, en bleef hij/zij voortleven binnen de aardse gemeenschap. Zo ontstond er een gemeenschap van levenden en doden. Dit mag in eerste instantie wat vreemd klinken, maar eigenlijk wordt deze gedachte vandaag de dag nog steeds toegepast: bij herdenkingen van rampen worden vaak de namen van de slachtoffers voorgelezen zodat ze niet vergeten worden.
De tekst, het wapenschild en/of het portret werd doorgaans op de achterzijde van het gewaad aangebracht, op de rug van de geestelijke dus. Wanneer de geestelijke tijdens de mis voor het altaar stond, was de rugzijde naar de gelovigen gericht. Dit bood de schenker een prachtige mogelijkheid zich te profileren als gulle gever en vroom christen. Dit alles kwam de status van de schenker en zijn familie ten goede.
Dit betekent echter niet dat de gewaden ook altijd voor een grote groep mensen zichtbaar waren. Zeker voor de gewone gelovige zullen de gewaden niet altijd te zien zijn geweest: een koorhek of doksaal belemmerde soms het zicht op het priesterkoor, daar waar de mis werd opdragen. Daarnaast waren de identificatietekens op een liturgisch gewaad meestal te klein om door iedereen duidelijk gezien te worden. Het belang van hun aanwezigheid op de paramenten zal dan ook eerder gezocht moeten worden in de symbolische aanwezigheid tijdens de liturgie, of gericht zijn op de geestelijken die de kleding droegen, zodat ze in herinnering hielden wie de eredienst met die mooie gewaden verrijkt had.
Vorige: Dodengedachtenis.
Volgende: Schenkingsproces: de aanleiding.
Referenties en literatuur
- Bueren, Truus van, W.C.M. Wüstefeld, Leven na de dood. Gedenken in de late Middeleeuwen (Turnhout 1999).
- Bueren, Truus van, Andrea van Leerdam (red.), Care for the Here and the Hereafter: Memoria, Art and Ritual in the Middle Ages (Turnhout 2005).
- Dodengedachtenis in de middeleeuwen (Medieval Memoria Online)