Schenkingen van liturgische gewaden

Medieval Memoria Online

Schenking

Vervaardiging

Objecten

Gebruik van liturgische gewaden

Koorkap

Synoniemen

Pluviale, cappa en mantum (Latijn); koormantel en vespermantel

De Utrechtse bisschop Joris van Egmond op een van de gebrandschilderde glazen van de Sint Janskerk in Gouda, 1552. Zowel Joris als Sint Maarten, die achter hem staat, draagt een gouden koorkap. Foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Gebruik

De koorkap is het bovengewaad van de bisschop en priester tijdens alle plechtigheden waarbij het kazuifel niet door hem gedragen wordt. Dit betekent dat een bisschop of priester de mantel niet aantrekt wanneer hij tijdens de mis de rol van voorganger vervult; deze draagt immers het kazuifel. Wel kan tijdens de mis een priester-assistent gekleed gaan in de koorkap. Het gebruik van de mantel is nooit voorbehouden geweest aan een bepaalde geestelijke. Zo is het onder andere de dracht van de voorzanger (cantor). De gelegenheden waarbij de koorkap gedragen wordt zijn onder andere processies, plechtige zegeningen en getijdenvieringen, en begrafenissen. Het gebruik van de koorkap is sinds de hoge middeleeuwen grotendeels gelijk gebleven. In de loop der tijd heeft het gewaad de symbolische betekenis als mantel der liefde gekregen.

Oorsprong

De koorkap moet zijn ontstaan uit een profane Romeinse mantel; over het type mantel bestaat discussie. In de 6e eeuw droegen zowel seculiere als reguliere geestelijken een zwarte, klokvormige mantel met capuchon (cappa nigra of cappa choralis), die hen tijdens koordiensten beschermde tegen de kou in de kerk. Tijdens processies in de open lucht fungeerde het gewaad bovendien als regenmantel, waaraan het zijn andere naam pluviale dankt (Lat. pluvia: 'regen'). Rond de 9e eeuw was de mantel veranderd van een praktisch kledingstuk tot een liturgisch gewaad: een koorkap of – de in de middeleeuwen gebruikelijkere term – cappa.

Model

De brede, tot de voeten reikende mantel is van voren geopend en heeft een sluiting op de borst. Uitgespreid heeft de koorkap de vorm van een halve cirkel. Deze capevorm is ongeveer sinds de 11e eeuw de norm. De capuchon onderging daarna nog wel wijzigingen: die transformeerde eerst tot een minicapuchon, een puur decoratief aanhangsel, en vervolgens tot een driehoekig sierstuk. In de 14e en 15e eeuw werd deze driehoek geleidelijk groter en afgerond zodat er een schildvorm ontstond. Het rugstuk wordt daarom een koorkapschild (clipeus) genoemd.

De zogenaamde koorkap van St. Bonifatius, eind 12e eeuw, een romaanse koorkap met decoratieve minicapuchon (Museum Catharijneconvent, Utrecht, inv. nr. ABM t2341)

Versiering

Een middeleeuwse koorkap is doorgaans gemaakt van zijde of brokaat in één van de liturgische kleuren. De opening aan de voorzijde van de koorkap wordt begrensd door twee aurifriezen, die vanaf de 13e eeuw veelal borduurwerk tonen. De aurifriezen werden gaandeweg steeds breder, wat betekende dat er niet alleen heiligenfiguren maar zelfs hele scènes op afgebeeld konden worden. Het koorkapschild werd eveneens geborduurd, dikwijls afgezet met boorden en franjes, en voorzien van een afhangende metalen bal (pomellum) of kwastje. De onderzoom van de koorkap werd versierd met franjes en/of zilveren bellen.

Aanvankelijk werd de mantel bijeengehouden door twee geknoopte banden van stof, later door een sluithaak en oog die aan de banden of aan de zijzomen van het gewaad waren bevestigd. Deze sluiting was vaak van edelsmeedwerk en kon bezet zijn met edelstenen. Een dergelijke kostbare en rijk bewerkte koorkapsluiting wordt aangeduid met de term agraaf of brotse.

Vorige: Kazuifel

Volgende: Profane kleding

Referenties en literatuur

  • Braun, Joseph, Die liturgische Gewandung im Occident und Orient: Nach Ursprung und Entwicklung, Verwendung und Symbolik (Freiburg 1907) 306-350.
  • Norris, Herbert, Church Vestments: Their Origin and Development (Londen 1949) 157-161.
  • Revenberg, Henk (red.), Paramenten (Rijsenburg 1957) 66-71.
  • Staal, Casper, Liturgische kleding en liturgische voorwerpen op pelgrimstekens, in: H.J.E. van Beuningen, A.M. Koldeweij en D. Kicken (red.), Heilig en profaan 2 (Cothen 2001) 151-152.

Na de middeleeuwen