Het herdenken van de Jeruzalemvaart

Veel Jeruzalemvaarders wilden de gemaakte reis herdenken. Dit gebeurde vanuit verschillende motieven: enerzijds was er de behoefte aan persoonlijke herinnering. Verder genoot men sociaal aanzien door de gemaakte pelgrimage, en tot slot kon een stichting, donatie of het meebrengen van relieken het gunstige effect van de pelgrimage nog eens versterken, of op anderen overdragen. Dit leverde een verscheidenheid aan herdenkingspraktijken op.

Insignes en medaillons

Allereerst waren er de meer 'persoonlijke' aandenkens, zoals bedevaartsinsignes, souvenirs en herdenkingsmedaillons. Met dergelijke tekens kon men bovendien uitdragen dat men Jeruzalemvaarder was of zelfs ridder van het Heilig Graf. Ook vermelden sommige bronnen het laten zetten van een tatoeage als aandenken.1

Reisverslagen

Geschreven verslagen van de reis zijn in groten getale bewaard. Deze teksten werden om uiteenlopende redenen geschreven. Als persoonlijke herinnering, als reisgids voor pelgrims in spe, of als 'geestelijke bedevaart' voor de leunstoelreiziger die de tocht niet kon of wilde maken.2 Vaak bevatten ze niet meer dan een opsomming van de bezochte heilige plaatsen, maar zo nu en dan ook praktische informatie of persoonlijke ervaringen. Een bekend voorbeeld van een dergelijk reisverslag is dat van de Mainzer kanunnik Bernhard von Breydenbach, oorspronkelijk bedoeld als reisgids voor een medepelgrim, later (1486) uitgegeven voor een breder publiek met houtsneden van de Utrechtse kunstenaar Erhard Reuwich.

Stichtingen

Stichtingen werden regelmatig gedaan in de vorm van kapellen, altaren en hofjes. Hiermee werd herdenking van de reis, zorg voor het zielenheil, liefdadigheid en sociaal aanzien voor de stichter(s) gecombineerd. Zo stichtte de familie Adornes in Brugge halverwege de vijftiende eeuw een Jeruzalemkapel met aangrenzende armenhuizen, waarmee de Jeruzalempelgrimages van de familie werden herdacht en tevens het belang van de familie voor de stad werd benadrukt.3

In verschillende Nederlandse steden ontstonden hofjes voor armen of ouderen met namen als Jeruzalem- of Sionshofje, gesticht door teruggekeerde Jeruzalemvaarders.4 Tevens konden deze stichtingen dienen als persoonlijke begraafplaats: Gijsbert Raet, stichter van de Jeruzalemkapel in Gouda, werd bijvoorbeeld in zijn eigen kapel begraven. Deze kapellen waren overigens vaak gebouwd als centraalbouw, een nabootsing van de Heilig Grafkerk, of bevatten een model van het Heilig Graf. Dit is een fenomeen dat vanaf de twaalfde eeuw overal in Europa voorkomt.5

Jeruzalembroederschappen

Een typische herinneringspraktijk uit de Nederlanden is het ontstaan van de Jeruzalembroederschappen. Dit waren religieuze verenigingen die voornamelijk dienden tot zorg voor het zielenheil, en die eens per jaar een gezamenlijke maaltijd genoten. Daarnaast hadden de Jeruzalembroederschappen (behalve in Parijs) een bijzondere taak tijdens de processie op Palmpasen. Zij mochten de houten ezel vergezellen waarop Christus was gezeten, als herdenking van zijn intocht in Jeruzalem. Hierbij droegen de leden van de broederschap palmtakken, waardoor zij voor omstanders herkenbaar waren als Jeruzalemvaarders.6

De Jeruzalembroederschappen hadden als bijzondere ingangseis dat men de Jeruzalemvaarder moest zijn, of tenminste van plan moest zijn er een te worden. Zo konden in Utrecht ook aspirant-pelgrims lid worden, hoewel niet volwaardig. Hierin onderscheidden de Jeruzalembroederschappen zich van de overige broederschappen en genoten ze een grote sociale achting. Overigens was het in enkele broederschappen (Utrecht, Dordrecht) ook mogelijk als vrouw om toe te treden.7

De eerste Jeruzalembroederschap ontstond rond 1320 in Parijs, aanvankelijk vanuit het verlangen het Heilig Graf te heroveren. Al snel verdween dit idee naar de achtergrond en kwam de nadruk te liggen op vreedzame pelgrimage. In 1394 volgde Utrecht, en in de loop van de vijftiende en zestiende eeuw vele andere steden in de Nederlanden. Het fenomeen is buiten de Nederlanden en Parijs nooit aangetoond. De teruglopende belangstelling voor de Jeruzalemvaart in de zestiende eeuw betekende voor veel broederschappen het einde. Alleen in Antwerpen beleefde het een wederopleving in oorspronkelijke vorm in de zeventiende eeuw.8

Vorige: De grote pelgrimage, 1333-1600

Volgende: Portretten van Jeruzalemvaarders

Noten:
  1. Wim Cerutti, Haarlemse Jeruzalemvaarders (Haarlem 2010), pp. 61-62.
  2. Ganz-Blättler, Andacht und Abenteuer: Berichte europäischer Jerusalem- und Santiago-Pilger (1320-1520) (Tübingen 1990).
  3. Dikken, Charlotte, 'A Monument to a Glorious Past and a Questionable Future? The Jerusalem Chapel in Bruges and its Stained Glass Windows', in Rolf de Weijert et al. (eds.), Living Memoria. Studies in Medieval and Early Modern Memorial Culture (Hilversum 2011), pp. 79-96.
  4. Schneider, Wolfgang, Peregrinatio Hierosolymitana. Studien zum spätmittelalterlichen Jerusalembrauchtum und zu den aus der Heiliglandfahrt hervorgegangenen nordwesteuropäischen Jerusalembruderschaften (Münster 1982), pp. 178-179.
  5. Morris, Colin, The Sepulchre of Christ and the Medieval West. From the Beginning to 1600 (Oxford 2005), pp. 230-244, 328-362.
  6. Schneider, Peregrinatio Hierosolymitana, p. 138.
  7. Ibid., p. 165.
  8. Ibid., p. 203.
Disclaimer:
2012: website ontwerpen door Charlotte Dikken en Bart Holterman (UU). Deze website is getest op Internet Explorer, Opera en Firefox en kan het best worden bekeken op een volledig gemaximaliseerd scherm. Tevens gebruiken sommige delen van deze site JavaScript.
Deze pagina is voor het laatst bijgewerkt op: .