Franciscaner orde
In 1209 werd de kloosterorde van Franciscus van Assisi (1182-1226) en zijn Fratres Minores (minderbroeders) goedgekeurd door paus Innocentius. De regel van de orde (regula bullata) werd in 1223 bevestigd door paus Honorius III. De regel verbood de broeders geld of gebouwen te hebben, maar in 1230 versoepelde paus Gregorius X de regel door iemand aan te wijzen die het gezamenlijke bezit zou beheren. De franciscanen legden de kloostergeloften af en combineerden de regel met passages uit het evangelie. Binnen de orde zijn er twee groepen, de fratres conventuales en spirituales. De eerstgenoemden wilden het armoede-ideaal aanpassen (en dus versoepelen) aan de zielzorg, de tweede groep niet. In de veertiende eeuw ontstond ook een observantiebeweging, die teruggreep op de beginselen van de regula bullata. Om deze redenen werd de franciscaner orde uiteindelijk in 1517 door paus Leo X in tweeën gesplitst in de minderbroeders-conventuelen en minderbroeders-observanten.
Clara van Assisi (1193-1253), stichtte samen met Franciscus de franciscaner tweede orde der clarissen. In 1215 ontving Clara van Franciscus de sluier. Als leidraad voor de orde herschreef Clara de benedictijner regel. Bedelen voor het levensonderhoud, zoals de minderbroeders, was voor nonnen niet toegestaan. Zij leefden in volledige afzondering. De regel van Clara werd in 1253 goedgekeurd door paus Urbanus IV, en versoepeld in 1263. Hoewel de regel in theorie van toepassing was op alle clarissen-kloosters, splitsten de clarissen zichzelf op in de 'rijke claren' of urbanisten (volgden de versoepelde regel van Urbanus) en 'arme claren' (strenge oorspronkelijke regel). De observantiebeweging (coletinen) van clarissen die in 1434 in Frans-Vlaanderen ontstond onder leiding van Coleta Boëllet (1381-1447) volgde eveneens de oorspronkelijke regel. In 1538 kwam de orde van zusters-capucinessen daar nog bij, opgericht door een derde-ordeling, die graag volgens de originele regel van Clara wilde leven.
De franciscaner derde orde kende een groot aantal leden. Vooral in de vijftiende eeuw groeide het aantal tertiarissenconventen in de Noordelijke Nederlanden sterk.
Kleding vrouwen: Zwarte sluier, witte ondersluier, witte guimpe, lang bruin habijt met om het middel een wit koord met drie knopen, bruine mantel.
Kleding mannen: Kruinschering, bruine pij met wit koord, bruine schoudermantel met kap. In sommige gevallen wordt een zwarte mantel gedragen.
Vrouwelijke derde-ordelingen droegen een habijt, varierend van licht tot donkergrauw van kleur, een witte sluier en ondersluier en soms een bruine mantel. Lekenbroeders gingen gekleed in een grauw habijt en grauwe mantel en hadden geen kruinschering.
Op de pagina Verantwoording vindt u meer informatie over de kunstwerken afkomstig uit de database van Medieval Memoria Online (MeMO).