| Agraaf (brotse) |
metalen sluiting van een koorkap, vaak versierd met goud- en zilversmeedwerk |
| Albe |
lang, wit linnen ondergewaad met mouwen, gedragen tijdens de eredienst > onderkleding |
| Almuis |
gewaad van (grijs eekhoorn)bont, gedragen over het hoofd als verwarming, of door kanunniken over hun arm als teken van hun waardigheid > overige gewaden |
| Amict |
witte linnen schouderdoek, gedragen tijdens de eredienst > onderkleding |
| Aurifries |
strook stof van meestal kostbaar borduurwerk, waarmee kazuifels, dalmatieken en koorkappen werden versierd |
| Brotse (agraaf) |
metalen sluiting van een koorkap, vaak versierd met goud- en zilversmeedwerk |
| Cappa magna |
lange ruime mantel met capuchon, gedragen als koorgewaad door bisschoppen, kapelanen en andere prelaten > overige gewaden |
| Cingel |
koord waarmee de albe om het middel wordt ingenomen |
| Clavus (mv: clavi) |
sierstroken op alben en dalmatieken, in de late middeleeuwen vervangen door aurifriezen en parura's |
| Clipeus (koorkapschild) |
schildvormige versiering op de rug van een koorkap, vaak geborduurd |
| Dalmatiek |
bovengewaad met mouwen dat door de diaken wordt gedragen tijdens de eredienst > dalmatiek |
| Damast |
weefsel waarbij door middel van het variëren van ketting- en inslageffecten een patroon wordt aangebracht, dat onder een bepaalde lichtinval te zien is > materialen en technieken |
| Diaken |
belangrijkste assistent van de priester tijdens de mis |
| Dienrok |
ander woord voor dalmatiek en tuniek |
| Driestel |
set van drie bij elkaar horende liturgische gewaden, bestaande uit een kazuifel en twee dalmatieken > het geschonkene |
| Floszijde |
grove soort zijde, die uit een bundel vezelige zijde bestaat, gebruikt voor de ingrijpsteek |
| Gaffelkruis |
een kruis met twee schuin omhoog wijzende armen, veel gebruikt als versiering van het kazuifel |
| Galero (kardinaalshoed) |
ronde platte hoed, gedragen door kardinalen > overige gewaden |
| Gelegd gouddraad |
parallelle gouddraden worden op de stof gelegd en vastgezet met korte steekjes zijde > materialen en technieken |
| Goudbrokaat |
stof, in dit geval meestal fluweel, die met gouddraad doorweven is in een bepaald patroon > materialen en technieken |
| Ingrijpsteek |
borduursteek waarbij met zijde kleine steekjes worden aangebracht, die tussen de vorige steken grijpen, waardoor vloeiende kleurovergangen mogelijk zijn > materialen en technieken |
| Kanunnik |
priester die samen met andere kanunniken in een kapittel verantwoordelijk is voor het bidden van het koorgebed |
| Kapittel |
college van kanunniken, verbonden aan een bepaalde kerk |
| Kardinaal |
hoogste rang van geestelijke onder de paus |
| Kardinaalshoed (galero) |
ronde platte hoed, gedragen door kardinalen > overige gewaden |
| Kazuifel |
bovengewaad in de vorm van een poncho, door de priester tijdens de mis gedragen > kazuifel |
| Kettingsteek |
borduursteek waarbij elke nieuwe steek door een lusje van de vorige gaat, vaak gebruikt voor randen > materialen en technieken |
| Kölner Borte |
sierstroken op liturgische gewaden waarvan de versieringen grotendeels zijn ingeweven, vervaardigd in Keulen > materialen en technieken |
| Koorgewaad |
gewaad dat door een geestelijke gedragen wordt wanneer hij niet voorgaat in de eredienst maar deze slechts bijwoont > liturgie |
| Koorkap (pluviale) |
grote mantel met een halfronde vorm, door bisschoppen en andere geestelijken gedragen tijdens de liturgie, maar niet wanneer zij de mis opdragen > koorkap |
| Koorkapschild (clipeus) |
schildvormige versiering op de rug van een koorkap, vaak geborduurd |
| Latijns kruis |
kruis met rechte korte zijarmen, veel gebruikt als versiering op de achterzijde van kazuifels |
| Lazuursteek |
borduurtechniek waarbij gouddraden worden vastgezet met korte steekjes zijde, zodanig dat een kleurig beeld ontstaat waar het goud doorheen schemert > materialen en technieken |
| Manipel |
smalle strook stof die door de priester, diaken en subdiaken tijdens de mis over de linkerarm werd gedragen > overige gewaden |
| Mijter |
tweedelig hoofddeksel van bisschoppen > overige gewaden |
| Paltrok |
kort gewaad met wijde mouwen, bij het middel ingenomen, gedragen door welgestelde burgers > profane kleding |
| Paramenten |
andere naam voor liturgische gewaden |
| Parura |
rechthoekige versiering, vaak voorzien van borduurwerk, op de onderzoom en mouwen van albes en op amicten > onderkleding |
| Pluviale (koorkap) |
grote mantel met een halfronde vorm, door bisschoppen en andere geestelijken gedragen tijdens de liturgie, maar niet wanneer zij de mis opdragen > koorkap |
| Rochet |
ruimvallend wit linnen gewaad met mouwen (grote variant van de albe), gedragen door geestelijken als dagelijkse kleding buiten de liturgie > onderkleding |
| Splijtsteek |
borduursteek waarbij met zijde kleine steekjes worden aangebracht, die in de vorige steken grijpen, waardoor vloeiende kleurovergangen mogelijk zijn > materialen en technieken |
| Stola |
lange band die door geestelijken tijdens de eredienst om hun nek wordt gedragen. De manier van dragen verschilt naar functie van de geestelijke > overige gewaden |
| Subdiaken |
tweede assistent van de priester tijdens de mis |
| Superplie |
wit linnen gewaad met wijde mouwen (een ruimvallende variant van de albe), dat door alle geestelijken en leken kan worden gedragen tijdens de liturgie > onderkleding |
| Tabbaard |
ruime mantel, gedragen door welgestelde burgers > profane kleding |
| Tiara |
hoofddeksel van de paus, bestaande uit drie gestapelde kronen > overige gewaden |
| Toog |
tot op de voeten afhangend gewaad met smalle mouwen, dagelijkse dracht van geestelijken en koorgewaad > overige gewaden |
| Tuniek, tunica, tunicella |
bovengewaad met mouwen, gedragen door de subdiaken, in de praktijk niet te onderscheiden van de dalmatiek; tevens de dagelijkse kleding van de Romeinse burger, waaruit de albe is ontstaan |
| Vierstel |
set van vier bij elkaar horende liturgische gewaden, bestaande uit een kazuifel, een koorkap en twee dalmatieken > het geschonkene |