Schenkingen van liturgische gewaden

Medieval Memoria Online

Schenking van liturgische gewaden

Schenkingen van liturgische gewaden in de Kroniek van Henrica van Erp

Kroniek van Henrica van Erp, p. 313, zeventiende-eeuws afschrift. (Utrecht, Universiteitsbibliotheek, hs. 1254) Foto: Het Utrechts Archief.

Een mooi voorbeeld van hoe een grote schenking van liturgische gewaden in zijn werk kon gaan vinden we in de kroniek van Henrica van Erp, abdis van Vrouwenklooster bij De Bilt. In de kroniek hield zij tussen 1503 en 1548 het wel en wee van het klooster bij, waarbij ze ook belangrijke gebeurtenissen van voor haar tijd vermeldde. In 1518 schreef zij:

Ott van Bilant, heer van Wel, cleeden hier in ’t convent syn dochter Anna, dags na Sunte Odulp[h]usdagh anno 1518. Sy was de bruyt in eenen swarten flu[w]elen tabbert ende die hoerden hoer moeder. Den selven tabbert gaf hoer moeder onsen kerk, maar nam die ma[r]tervoedering weder, onse kerk daervoor gevende 10 gouden Philipsgulden. Ende worden een casufel ende dienrock daer of gemaackt. Noch gaff die vrouwe van Wel eenen swarte damaste tabbert, die haar vader plagh toe te behoren, geheeten heer Ott Schenk. Daer worden twee casuyffelen af gemaackt, maer die cruycen becosten wy schier. (Vertaal)
Otto van Byland, heer van Well, liet op de dag na Sint Odulphusdag [14 juni] in het jaar 1518 zijn dochter Anna hier in het klooster intreden. Ze was de bruid [van God] in een zwarte fluwelen tabbaard die van haar moeder was. Deze tabbaard gaf haar moeder aan onze kerk, maar de voering van marterbont nam ze mee terug, en gaf onze kerk daarvoor tien gouden Filipsguldens. Daarvan werden een kazuifel en een dalmatiek gemaakt. Verder gaf de vrouwe van Well een zwarte damasten tabbaard, die van haar vader geweest was, genaamd heer Otto Schenk. Daar werden twee kazuifels van gemaakt, maar de kruisen betaalden wij zelf. (Origineel)

Hier lezen we dus over de intrede van Anna van Byland in het klooster. Anna nam bij die gelegenheid een zwarte tabbaard mee, die door haar moeder aan het klooster geschonken werd, met uitzondering van de voering, en verder een tabbaard van haar opa en tien gouden Filipsguldens. Van de tabbaarden liet Henrica drie zwarte kazuifels en een dalmatiek maken. De versieringen moest het klooster echter zelf betalen.

Dat was echter nog niet alles, want direct daarna lezen wij:

Anno 1521 sterf Ott van Bilant, heer tot Wel, op saterdag Sunte Bastiaensdagh ende syn huysvrou gaff ons synen flu[w]elen paltrock, die noch niuw was ende liet daer of maken een dienrock, een stool, vier manipulen, 4 amicten, vier boorden. En gaf noch de vrouw van Wel voorseyd 36 ellen cleyn linnenlaken, daer [zij] die el off geschoren had 12 en daer of gemaakt worden drie alven mit amicten. (Vertaal)
In het jaar 1521 stierf Otto van Byland, heer van Well, op de zaterdag na Sint Sebastiaansdag [22 januari]. Zijn echtgenote gaf ons zijn fluwelen paltrok, die nog nieuw was, en liet daarvan maken een dalmatiek, een stola, vier manipels, vier amicten en vier aurifriezen. En de vrouwe van Well gaf verder nog 36 el fijn laken van linnen, waar ze twaalf el vanaf had gesneden, waarvan drie alben met amicten werden gemaakt. (Origineel)
Gezicht op enkele voormalige gebouwen van Vrouwenklooster bij De Bilt, 1744. Foto: Het Utrechts Archief

Bij de gelegenheid van de dood van Anna's vader werd dus zijn nog nieuwe paltrok aan het klooster geschonken, waarvan een dalmatiek werd gemaakt en een aantal kleinere gewaden, plus een grote hoeveelheid wit linnen om drie sets liturgische onderkleding van te maken. In totaal schonk de Vrouwe van Well dus drie kazuifels, twee dalmatieken, drie alben, zeven amicten, een stola, vier manipels en vier parura’s. Dat zijn meer dan genoeg gewaden om zowel de priester als de diaken en de subdiaken in een nieuw jasje te steken.

De tekst vertelt ons niet of de twee schenkingen bij elkaar hoorden (hoewel ze direct na elkaar worden beschreven), of dat de vrouwe van Well al in 1518 van plan was om op een later tijdstip nog een grote schenking te doen. Het laat wel zien hoe lekenkleding een tweede leven kon krijgen als liturgisch gewaad, en dat de ontvanger niet altijd een kant en klaar product geschonken kreeg: van de geschonken stoffen moesten nog gewaden werden gemaakt, en het klooster moest bovendien de versiering zelf nog deels betalen.

Dit laatste komt in de kroniek vaker voor wanneer schenkers een geldbedrag schonken, waarvan gewaden gemaakt moesten worden. Zo schonk Dirk Bor van Amerongen in 1521 zes Filipsgulden om twee kazuifels van te laten maken. En in 1517 schonken in totaal negen mensen samen geld om nieuwe blauwfluwelen dalmatieken van te laten maken. Daarbij werd vermeld dat de versieringen door twee nonnen, Johanna van Leeuwenberg en Margriet van Amerongen, zelf werden gemaakt.

Vorige: Andere betrokkenen.

Volgende: De Onze-Lieve-Vrouwebroederschap ter Nood Gods in de Klaaskerk.

Referenties en literatuur

  • Utrecht, Universiteitsbibliotheek, hs. 1254, afschrift door Schoemaker [Utrechtse kronieken - scans, transcriptie en vertaling]
  • Erp, Henrica van, De Kroniek van Henrica van Erp, abdis van Vrouwenklooster, ingeleid en bezorgd door Anne Doedens en Henk Looijensteijn (Hilversum 2010).
  • Staal, Casper, Kleren maken de man, in: Andrea van Leerdam, Orlanda Li en Martine Meuwese (red.), Kennis in beeld. Denken en doen in de middeleeuwen (Hilversum 2014) 81-87.

Vervaardiging

Objecten

Gebruik

Na de middeleeuwen